Found in dictionaries: 46 - >Nederlands Woordenboek - 46
| - 21. in het voorbij gaan bezoeken
- aangaan
- 22. komen tot
- aangaan naderen bereiken
- 23. langsgaan
- aangaan passeren
- 24. lawaai maken
- razen bonken gillen krijsen tieren aangaan dreunen ratelen kelderen rommelen schallen toeteren schreeuwen roezemoezen trammelanten
- 25. mogelijk behoorlijk of billijk zijn
- aangaan
- 26. ondernemen
- op zich nemen wagen durven treden aangaan beginnen inzetten aanpakken aanvangen beproeven uitvoeren aanvaarden
- 27. ontgroenen
- aangaan schreeuwen veroorzaken ontbolsteren teweegbrengen
- 28. ontmoeten
- lijden raken stoten op vinden voelen aangaan beleven ervaren kruisen stuiten op treffen aanboren gevoelen meemaken bejegenen belegeren aant
- 29. op weg gaan
- aangaan vertrekken
- 30. overvallen
- aangaan
|